Les 170

Er schuilt geen wreedheid in God en evenmin in mij.

Niemand valt aan zonder de bedoeling te kwetsen. Hierop zijn geen uitzonderingen. Wanneer je denkt dat je aanvalt uit zelfverdediging, wil je zeggen dat wreed zijn bescherming betekent: dankzij wreedheid ben jij veilig. Je wilt zeggen dat je gelooft dat het kwetsen van een ander jou vrijheid bezorgt. En je wilt zeggen dat aanvallen betekent dat je de toestand waarin je verkeert inruilt voor iets beters, iets zekerders, iets wat meer veiligheid biedt tegen een gevaarlijke inval en angst.

Hoe door en door waanzinnig is het idee dat de bescherming tegen angst de aanval is! Want hier wordt angst verwekt en met bloed gevoed, om hem te laten groeien, zwellen en woeden. En dus wordt angst beschermd, niet ontvlucht. Vandaag leren we een les die jou meer vertraging en nodeloze ellende kan besparen dan jij je maar enigszins kunt voorstellen. Het is deze:

Jij maakt zelf datgene waartegen jij je verdedigt, en door je eigen verdediging ertegen is het werkelijk en onontkoombaar. Leg je wapens neer, en dan pas zie je dat het niet echt is.

Het lijkt een vijand vanbuiten te zijn die jij aanvalt. Toch bouwt jouw verdediging een vijand vanbinnen op: een vreemde gedachte, op voet van oorlog met jou, die jou van je vrede berooft en jouw denkgeest in twee kampen splitst die totaal onverzoenlijk lijken. Want liefde heeft nu een ‘vijand’, een tegendeel; en angst, de vreemdeling, heeft nu jouw verdediging nodig tegen de bedreiging van wat jij werkelijk bent.

Als je zorgvuldig het middel bekijkt waarmee jouw denkbeeldige zelfverdediging voortschrijdt op haar ingebeelde weg, zul je de uitgangspunten zien waarop het idee berust. Ten eerste is het onmiskenbaar dat ideeën hun bron moeten verlaten, want jij bent het die de aanval maakt en hem eerst moet hebben bedacht. Maar je doet een aanval buiten jezelf en scheidt jouw denkgeest van hem die moet worden aangevallen, in het volmaakte vertrouwen dat de scheiding die jij gemaakt hebt, werkelijk is.

Vervolgens worden de eigenschappen van de liefde aan haar ‘vijand’ toebedeeld. Want angst wordt jouw veiligheid en de beschermer van jouw vrede, waartoe jij je wendt voor troost, voor ontsnapping aan twijfels over jouw kracht, en voor hoop op rust in droomloze stilte. En terwijl liefde beroofd wordt van wat haar en haar alleen toebehoort, wordt ze begiftigd met de eigenschappen van de angst. Want liefde zou jou vragen alle verdedigingen als louter dwaasheid af te leggen. En jouw wapens zouden zeker tot stof vergaan. Want dat is wat ze zijn.

Met liefde als vijand wordt wreedheid onherroepelijk een god. En goden eisen dat zij die hen aanbidden, hun bevelen gehoorzamen en het niet wagen die te betwijfelen. Wrede straf wordt meedogenloos uitgedeeld aan hen die vragen of de eisen redelijk of zelfs maar zinnig zijn. Hun vijanden zijn het die onredelijk en krankzinnig zijn, terwijl zij altijd barmhartig en rechtvaardig zijn.

Vandaag kijken we gelijkmoedig naar deze wrede god. En we merken op dat hoewel zijn lippen met bloed zijn besmeurd en vuur hem aan alle kanten schijnt uit te slaan, hij slechts van steen is gemaakt. Hij kan niets doen. We hoeven zijn kracht niet te trotseren. Hij heeft er geen. En zij die in hem hun veiligheid zien, hebben geen beschermer, geen kracht om bij gevaar een beroep op te doen, en geen machtige strijder die voor hen vecht.

Dit moment kan vreselijk zijn. Maar het kan ook het ogenblik zijn van jouw bevrijding uit een ellendige slavernij. Jij maakt een keuze, terwijl je voor deze afgod staat en hem precies ziet zoals hij is. Wil je aan liefde teruggeven wat jij aan haar hebt proberen te ontwringen om het neer te leggen voor dit levenloze stuk steen? Of wil je een andere afgod maken om deze te vervangen? Want de god van de wreedheid neemt vele vormen aan. Een andere kan worden gevonden.

Maar denk niet dat angst de uitweg is uit angst. Laten we ons herinneren wat het tekstboek beklemtoond heeft over de blokkades voor vrede. De laatste, de moeilijkste om van te kunnen geloven dat die niets is, een schijnbare blokkade met het uiterlijk van een massief blok, ondoordringbaar, angstwekkend en onoverwinnelijk, is de angst voor God Zelf. Hier ligt het fundamentele uitgangspunt dat de angstgedachte tot god verheft. Want angst wordt bemind door hen die angst aanbidden, en liefde schijnt nu met wreedheid te zijn bekleed.

Waar komt het volslagen waanzinnige geloof in wrekende goden vandaan? Liefde heeft haar eigenschappen niet met die van de angst verward. Toch moeten de aanbidders van de angst hun eigen verwarring waarnemen in de ‘vijand’ van de angst, en de wreedheid ervan nu als deel van de liefde zien. En wat wordt dan angstwekkender dan het Hart van de Liefde Zelf? Het bloed schijnt op Zijn Lippen te staan, het vuur slaat Hem uit. En Hij is vreselijk zonder weerga, onvoorstelbaar wreed, en slaat allen neer die Hem als hun God erkennen.

De keuze die jij vandaag maakt, staat vast. Want jij kijkt voor het laatst naar dit stuk gebeeldhouwde steen dat jij hebt gemaakt, en noemt het niet langer god. Je bent eerder op deze plaats geweest, maar jij hebt ervoor gekozen dat deze wrede god nog bij jou bleef in weer een andere vorm. En zo is de angst voor God bij je teruggekomen. Deze keer laat je die daar achter. En jij keert naar een nieuwe wereld terug, ontlast van zijn gewicht, gezien niet door zijn nietsziende ogen, maar door de visie die jij dankzij jouw keuze hervonden hebt.

Nu behoren jouw ogen aan Christus toe, en kijkt Hij er doorheen. Nu behoort jouw stem aan God toe, en is van de Zijne de weerklank. En nu blijft jouw hart voor eeuwig in vrede. Je hebt Hem verkozen in plaats van afgoden, en jouw eigenschappen, jou door je Schepper verleend, zijn ten langen leste weer van jou. De Roep van Godswege is gehoord en beantwoord. Nu heeft angst ruim baan gemaakt voor liefde, nu God Zelf de plaats van wreedheid inneemt.

Vader, wij zijn zoals U. Wreedheid huist er niet in ons, want die is er niet in U. Uw vrede is de onze. En we zegenen de wereld met wat wij van U alleen ontvingen. We kiezen opnieuw en maken onze keus voor al onze broeders, wetend dat zij één met ons zijn. We brengen hun Uw verlossing, zoals wij die nu ontvingen. En wij danken voor hen, want zij maken ons compleet. In hen zien wij Uw heerlijkheid en in hen vinden wij onze vrede. Heilig zijn wij omdat Uw Heiligheid ons heeft bevrijd. En wij zeggen dank. Amen.